De framboos (Rubus idaeus) behoort evenals de gewone braam (Rubus fruticosus) tot het geslacht Rubus. Tot dit geslacht behoren meer dan zeshonderd soorten.
De framboos is een in heel Europa van nature voorkomende plant, die op open plaatsen in het bos en langs bosranden voorkomt en is als voedsel al sinds de vroegste tijden in gebruik. De teelt gaat terug tot de Middeleeuwen.
De plant is een heester waarvan de stengels tot 2 meter lang kunnen worden. Elk jaar worden nieuwe stengels uit wortelopslag gevormd. Bij de zomerframboos dragen alleen de tweejarige stengels vrucht, waarna deze afsterven. Bij de herfstframboos dragen daarentegen de toppen van de eenjarige scheuten de vruchten. De framboos bestaat uit vele vruchtjes en is een verzamelsteenvrucht. In tegenstelling tot de braam laat de framboos makkelijk los van de bloembodem. De meeste rassen dragen rode vruchten. Er zijn echter ook enkele rassen met gele vruchten.
Van de framboos worden alleen de vruchten gegeten. De vruchten hebben een specifieke smaak en zijn afhankelijk van het ras lichtrood tot donkerrood gekleurd. Ook komen rassen voor met geelgekleurde vruchten. Frambozen worden zowel vers gegeten als verwerkt in frambozenjam, vruchten op siroop, tot bavarois, tot sap, tot puree en saus. Ze worden ook als losse vruchten ingevroren. Ook de bladeren van de framboos kunnen voor consumptie gebruikt worden. Hiervoor moeten de bladeren, na het plukken, worden gedroogd op een droge en luchtige plaats. Hierna kan er van de gedroogde bladeren thee worden getrokken.
Door verschillende teeltmethoden toe te passen kan de oogst over een lange periode, van eind april tot eind december, gespreid worden.